DE BOERENKRIJG of DE SOLDATEN ZONDER BROEK
1. Een man voor jonkvrouw Gwendolien
Ons verhaal begint in de Boerenkrijglaan in het dorpje Rundt. Dat is de straat waar de Boerenkrijg zich lang geleden heeft afgespeeld. Nou ja, niet echt in deze straat maar aan het kasteel en in het bos van Zevenbergen. Maar wat is dat de Boerenkrijg? Krijg is eigenlijk een oud woord voor oorlog. Het is dus de oorlog die de boeren van dit kleine dorpje meer dan tweehonderd jaar geleden hebben uitgevochten. Er werd eigenlijk niet echt gevochten en dus was het ook geen oorlog. De boerenkrijg herrinert aan hoe de boeren van het dorp de soldaten zonder broek van de enge Franse kapitein Napoleon de Kleine hebben verjaagd, met de hulp van een beetje toverkracht. En dat verhaal gaan we hier vertellen.
Tweehonderd jaar geleden was Rundt nog kleiner dan het nu nog altijd is. Hier woonden vooral boeren, die niet rijk waren, maar ze leefden wel rustig en waren gelukkig met het weinige dat ze hadden, want in feite hadden ze niets te kort. Ze verbouwden graan, molken de enige koe die ze bezaten en teelden in hun boomgaarden lekkere appels, peren en kersen. Voor de rest gebeurde er nooit iets. Een keer per jaar was er kermis en vierde iedereen feest. Op zondagen gingen de mensen van het dorp bij elkaar op bezoek en babbelden ze tot het donker werd. Ze waren arm maar gelukkig.
De burgemeester van het dorp was baron Berthold van Zevenbergen, die in het kasteel van Zevenbergen woonde met zijn vrouw Pancratia en hun mooie dochter Gwendolien. Dat was hun enige kind. De baron had graag een zoon gehad, om hem op te volgen als baron en als burgemeester. Toen konden vrouwen nog geen burgemeester worden. Nu zouden we dat heel onrechtvaardig vinden, want mannen en vrouwen zijn toch gelijk, zal je zeggen. Maar tweehonderd jaar geleden dacht men nog dat vrouwen daar niet geschikt voor waren. Nu weten we gelukkig beter.
In elk geval, toen Gwendolien twintig jaar werd, vond de baron dat de tijd gekomen was dat ze zou trouwen. De man van Gwendolien zou hem dan misschien kunnen opvolgen als burgemeester. Het was daarom heel belangrijk dat zij met een heel geschikte jongen zou trouwen, iemand waarin de baron alle vertrouwen zou hebben. Maar waar vind je een geschikte man? Moest dat ook een baron zijn, uit een ander dorp? Of een rijke koopman uit de grote stad? Gwendolien wist het zelf maar al te goed. Ze was verliefd op Sterke Hendrik, de zoon van een boer uit het dorp. Een blonde, knappe en vooral heel sterke jongeman, die bovendien niet dom was. Hij had echter een groot nadeel. Hij was maar een boerenzoon. De baron zou nooit willen dat een boer hem zou opvolgen als burgemeester en op zijn beurt ook baron van het kasteel van Zevenbergen zou worden.
Baron Berthold en barones Pancratia wisten niet dat hun dochter haar oog al op Sterke Hendrik had laten vallen. Ze gingen ervan uit dat ze zelf op zoek zouden moeten gaan naar een geschikte man voor Gwendolien. Ze gingen op bezoek bij bevriende baronnen en graven in de omgeving. In de dorpjes Woeleghem, Rokkeghem, Hummelebum, ja zelfs in Pulderbos. Ze reisden met hun koets naar het stadje Tierelier en spraken er met rijke Tierelierenaars.
En zo was stilaan overal in de buurt van Rundt geweten dat de mooie Gwendolien op zoek was naar een man, en vooral dat degene die met haar zou trouwen niet alleen burgemeester van Rundt zou worden, maar ook het kasteel en de bossen van Zevenbergen zou erven.
2. Napoleon de Kleine
In die tijd bestond ons land, het diepe Vlaanderen, eigenlijk nog niet. We waren een deel van het grote Frankrijk. Dat betekende dat er hier Franse soldaten rondliepen en dat er nogal veel Frans werd gesproken. Maar dat was dan vooral in de stad. In de dorpen zag men niet veel van die Fransmannen en ze hadden er ook weinig last van.
De kapitein van de Franse soldaten in Tierelier was een klein dik ventje, dat Napoleon heette. Zijn volledige naam was Napoleon Le Grand, wat zoveel betekent als Napoleon de Grote. Maar de Tierelierenaars noemden hem dus Napoleon de Kleine. En omdat hij geen Nederlands verstond, had hij niet door dat de mensen eigenlijk een beetje met hem lachten en hem ook niet helemaal serieus namen.
“Parbleu” dacht hij, “die Gwendoline, dat is eikenlijk wel een goede femme voor mij!” Daar mee wilde hij zeggen: verdorie, die Gwendolien moet mijn vrouw worden! En zo gebeurde het dat hij op een winderige dag met honderd van zijn soldaten van Tierelier naar Rundt marcheerde - een tocht die toch wel een paar uur flink doorstappen betekent- om de hand en het hart van Gwendolien met geweld te veroveren.
De soldaten sloegen hun kamp op achter het kasteel van Zevenbergen. Napoleon de Kleine, poetste zijn hoge legerlaarzen, deed zijn beste uniform aan en zette een nieuwe steekhoed op zijn ronde kop en trok naar het kasteel. Hij belde aan en Ignatius, de oude bediende deed open. “Dak! Ik ben Napoleon le grand, capitaine van de Franse armee in Tierelierre en ik kom voor la main de Gwendolyne”. Ignatius had het niet helemaal begrepen, maar hij verstond wel dat hij voor jonkvrouw Gwendolien was gekomen. (Napoleon zei dus: ik ben Napoleon de Grote, kapitein van het Franse leger in Tierelier, en ik ben hier omdat ik met Gwendolien wil trouwen).
Napoleon werd naar de salon gebracht, waar Berthold en Pancratia hem ontvingen. Hij vertelde hetzelfde als wat hij al aan Ignatius had gezegd. Gwendolien stond achter de deur en kon alles horen. “Wel meneer Ampoleon, ik weet het niet. Wij spreken geen Frans en bent u niet een beetje te klein?” “Het is NAPOLEON! En ik ben niet klein, ik ben een officier van het grote Franse leger!” (we vertellen het hier maar direkt in het Nederlands, want anders moeten we alles blijven vertalen, en dan zijn we morgenvroeg nog bezig). “Als ik niet met uw dochter mag trouwen, dan zullen de boeren van Rundt daarvoor boeten. We zullen al hun dieren meenemen, en alle oogst en fruit die ze dit jaar hebben gewonnen. En als je niet oppast, dan steken we ook het kasteel nog in brand. Ik sta hier met honderd soldaten!”
De baron zuchtte: “Als het zo zit, dan kan ik niet anders dan u de hand van Gwendolien geven. Ik zou niet willen dat het dorp in het ongeluk wordt gestort”. Gwendolien, die alles gehoord had, kwam vanachter de deur te voorschijn gesprongen en riep in tranen uit: “Dat nooit! Ik ga niet met dat Franse misbaksel trouwen.” Daarop stormde ze naar buiten en liep zo snel ze kon het bos in.
“Met Napoleon wordt niet gespot. Als uw dochter niet binnen de 24 uur terug is, dan zal heel het dorp ervoor boeten” snauwde de kleine dikke Fransman. Daarop keerde hij zich om, struikelde bijna over het tapijt en met zijn korte beentjes haastte hij zich naar het kamp van zijn soldaten.
3. Sterke Hendrik
Ondertussen had men in het dorp al door dat er aan het kasteel iets aan de gang was. Ze hadden de Franse soldaten hun kamp zien opslaan en het gerucht deed de ronde dat een kleine dikke Franse kapitein naar het kasteel was gegaan om zich aan te dienen als de toekomstige bruidegom van de mooie jonkvrouw Gwendolien. .Verontruste dorpsbewoners kwamen samen op het plein voor de kerk. Het was een geroezemoes van jewelste, en de meest wilde verhalen deden de ronde. Jonkvrouw Gwendolien zou zijn ontvoerd en de baron gevangen genomen. Maar plots kwam er een rijtuig aangereden, met op de bok de baron en Ignatius, waardoor iedereen kon zien dat hij niet gevangen was genomen. Baron Berthold ging rechtstaan in zijn rijtuig en hij vertelde met luide stem wat er was gebeurd en over het dreigement dat Napoleon had uitgesproken.
Toen nam Sterke Hendrik het woord: “Mannen, we moeten ons verdedigen tegen de soldaten. Iedereen moet thuis zijn rieken, zeisen en dorsvlegels gaan halen en dan zullen we die Fransmannen wel eens een lesje leren!” Het was duidelijk dat Sterke Hendrik echt geen bangerik was. Even later stond het plein dan ook vol met boze boeren, die allemaal een riek, een zeis of een dorsvlegel in hun hand hadden. De baron stond in volle bewondering voor Hendrik. “Wat een knappe en sterke jongeman” dacht hij. Maar tegelijkertijd was hij ook heel bezorgd. “Die soldaten hebben geweren, je kan daar met je rieken, zeisen en dorsvlegels niet van winnen. En mijn dochter is ondertussen nog altijd niet terug. Die zit in het bos. Zouden we beter niet eerst eens goed nadenken over wat we gaan doen, in plaats van zomaar te gaan vechten”, zo sprak hij stilletjes tegen Hendrik, die duidelijk de leiding van de boeren had genomen. “U hebt gelijk mijnheer de baron, maar veel tijd hebben we ook niet. Straks staan die soldaten in het dorp en dan is het te laat. We moeten snel een plan verzinnen”.
Maar hoe hard ze ook nadachten, ze konden op geen ideeën komen, waarmee ze de Franse soldaten zouden kunnen tegenhouden. Iedereen wachtte bang en ook wel een beetje wanhopig af. Toen zei Hendrik tegen de baron: “Misschien kunnen we beter eerst jonkvrouw Gwendolien in het bos gaan zoeken, om haar te beschermen”. En zo gebeurde het en trok Hendrik samen met de trouwe knecht Ignatius het bos in, op zoek naar de arme jonkvrouw.
4. Magische hulp
Ondertussen was Gwendolien steeds dieper het bos van Zevenbergen ingelopen. Ze kende daar de weg, want al van toen ze een klein meisje was, ging ze er elke dag spelen en later, toen ze al groot was en eigenlijk niet zoveel zin meer had om te spelen, ging ze er veel wandelen en leerde ze alle paadjes tussen de bomen kennen. Ze dacht dat ze in het bos voorlopig wel veilig zou zitten, verborgen voor Napoleon en zijn soldaten.
Midden in het bos stond ook een huisje, het boshuisje, dat er nu nog altijd staat en dat je kan zien liggen als je diep het bos in wandelt. Daar woonde in de tijd van Berthold een oude wijze vrouw. Haar naam was Terrestra, maar iedereen in het dorp kende haar als Treeske. Maar zoals haar echte naam, Terrestra, al duidelijk maakt, was zij geen gewone oude vrouw. De mensen in het dorp dachten dat Treeske magische krachten had. En dat was ook wel zo. Rond haar huisje in het bos had ze een grote kruidentuin, met allemaal planten die bijzondere kracht hadden. Als mensen ziek waren, dan gingen ze naar het boshuisje en dan kregen ze kruiden mee, die hen zouden genezen. Als dank gaven ze dan iets aan Treeske, zoals een hesp, of een groot brood of een korf met fruit. Iedereen respecteerde de oude wijze vrouw.
Het is duidelijk, Terrestra of Treeske was in feite een tovenares uit een oud witte heksengeslacht een afstammeling van de beroemde witte heks Azenor. Witte heksen, in tegenstelling tot zwarte heksen, hebben het goed voor met de gewone mensen. Bij een witte heks kan je altijd om raad en hulp gaan. Dus was het ook voor Gwendolien duidelijk dat zij naar het boshuisje moest gaan en raad vragen aan de witte heks.
Ze klopte aan en Terrestra deed open. “Kom binnen, mijn kind, ik had je al verwacht”. Tja, zo zijn heksen, ze zien dingen al van op voorhand gebeuren, en dus wist ze dat Gwendolien in moeilijkheden zat. Die deed verder haar hele verhaal, want Terrestra wist wel iets, maar nog niet alles. Nadat Gwendolien alles had verteld, dacht de heks diep na en zei: “hier helpt alleen maar toverkracht. We moeten verhinderen dat er erge dingen gebeuren.”
Ook Hendrik was ondertussen op hetzelfde idee gekomen om met Ignatius naar het huisje van Terrestra te gaan. Hij vermoedde dat Gwendolien zich daar wel schuil zou kunnen houden. Bij het boshuisje aangekomen, bonkte hij op de deur en riep: “Goed volk, wij komen uit het dorp en zijn op zoek naar jonkvrouw Gwendolien!” Het was Gwendolien zelf die de deur opendeed en toen ze plots Hendrik in de deuropening zag staan, begon haar hartje een paar tellen sneller te kloppen. Want zoals we al hebben verteld was ze eigenlijk verliefd op Hendrik.
Hendrik legde aan Gwendolien en Terrestra uit dat de boeren de soldaten opwachtten in het dorp, maar dat ze niet tegen hen op zouden kunnen, als ze zouden worden aangevallen. “Vechten lost nooit iets op” zei de oude wijze Terrestra, “we zullen ze met toverkracht moeten verjagen. Ik heb wel een ideetje van hoe we dat gaan doen.” Terwijl ze dat laatste zei, lachte ze geheimzinnig en nam een groot oud boek uit de kast naast de open haard. Ze begon er in te bladeren, en wist blijkbaar heel goed wat ze moest zoeken.
“Hier heb ik het, hiermee gaan we het probleem oplossen, zonder dat er moet gevochten worden. Wacht tot de kraaien overvliegen en roep dan met zijn allen, zo hard als je kunt de magische spreuk. Je zal wel zien wat er dan gebeurt.” Dit gezegd zijnde, vertrokken Hendrik, Ignatius en Gwendolien uit het boshuisje, terug naar het dorp. En op de terugweg, in het donker gaf Gwendolien Hendrik ook nog een dikke kus. Het was voor Hendrik precies alsof hij ineens dubbel zo sterk werd. Al was het dan maar inbeelding, het was toch een mooie gedachte.
5. De boerenkrijg
Ondertussen stonden de boeren met hun rieken, zeisen en dorsvlegels nog altijd op het dorpsplein voor de kerk te wachten, totdat Hendrik zou zijn teruggekeerd uit het bos. In de verte zagen ze hem, met Ignatius en met jonkvrouw Gwendolien aan zijn arm afkomen. Toen Gwendolien haar vader tussen de boeren zag staan, trok ze snel haar arm terug, want dat ze verliefd was op Hendrik moest nog geheim blijven.
Hendrik sprak de boeren toe: “Mannen, Treeske heeft ons gezegd wat we moeten doen. We gaan naar het kamp van de Franse soldaten, we wachten totdat de kraaien overvliegen en dan roepen we met zijn allen de magische spreuk. Treeske heeft gezegd dat we wel zouden zien wat er dan zou gebeuren en dat we geen schrik moeten hebben. Maar eerst moeten we de magische spreuk oefenen. “ Iedereen knikte instemmend. Hendrik zegde de magische spreuk voor, en alle boeren op het plein herhaalden het, totdat ze het voldoende onder de knie hadden.
Toen werd het tijd om naar het Franse soldatenkamp te gaan. Een paar honderd boeren met rieken, zeisen en dorsvlegels trok het dorp door, tot aan de weide achter het kasteel van Zevenbergen, waar het kamp van de Franse soldaten zich bevond. Daar aangekomen bleven ze staan, en trad Hendrik naar voor en riep: “Napoleon, waar ben je?” Die kwam uit zijn kapiteinstent gekropen en keek verwonderd naar het zooitje boeren, met hun boerengereedschap.
Hendrik riep hem toe: “Gwendolien zal nooit met je trouwen, vertrek zo snel mogelijk met je soldaten naar van waar jullie gekomen zijn, anders gebeuren er ongelukken”. Napoleon, die eigenlijk alleen maar Frans sprak, had er niet zoveel van verstaan, maar het was wel duidelijk dat die boerenpummels hem uitdaagden. Hij moest eens goed lachen en riep terug: “Jamais! Wat denken jullie wel!” Toen de Franse soldaten dreigend hun geweer bovenhaalden, werd het even heel spannend, maar plots, vanuit het bos, kwamen opeens honderden zwarte kraaien overgevlogen, die rakelings over de koppen van de Franse soldaten scheerden. Die moesten wegduiken, anders werden ze in hun steekhoeden geprikt. Dat waren de kraaien die door Terrestra uit heel het bos met de toverkracht van de witte heksen waren opgetrommeld.
Op hetzelfde moment riepen alle boeren de magische spreuk, zo hard als ze konden: “PIEF POEF PAF, UW BROEK ZAKT AF!” En wat gebeurde er? Inderdaad, bij alle soldaten van het Franse leger die daar in de wei stonden, zakte de broek af. In paniek probeerden ze met beide handen hun broek op te houden, maar daardoor lieten ze natuurlijk hun geweer vallen. Dat was voor de boeren het sein om achter hen aan te gaan. De Franse soldaten gingen op de loop. Nou ja, ze strompelden meer dan ze konden lopen, want met je broek op je enkels kan je eigenlijk niet lopen. Het was volle maan, en die scheen op de blote poepen van de Franse soldaten, die luid vloekend in de verte verdwenen.
Iedereen begon te juichen, want daarmee was het probleem zonder vechten opgelost. De boerenkrijg was gedaan. Het was de eerste oorlog die zonder bloedvergieten was afgelopen.
6. Hoe het verder nog afliep
Dit verhaal werd al snel overal in het land verteld. En zo werden de franse soldaten in het vervolg de soldaten zonder broek genoemd. Iedereen moest met hen lachen en niet zoveel later zijn de Fransen dan maar terug naar Frankrijk vertrokken en zijn ze nooit meer teruggekomen. Want iedereen herinnert zich nog de soldaten zonder broek, en ze willen daar nooit meer aan herinnerd worden
En Hendrik, die had bewezen door zijn moed en leiderschap een waardige man voor Gwendolien te zijn. Hij trouwde met de jonkvrouw. Het was een groot feest, waarop alle oudstrijders van de boerenkrijg met hun vrouw en kinderen waren uitgenodigd. Ze mochten zoveel eten en drinken als ze op konden, wat ze dan ook deden, zoals ze ook nu nog doen als het weer eens kermis is in Rundt.
Terrestra bleef nog lang in het bos wonen en deed nog veel goede dingen voor de mensen. Telkens er kraaien overvlogen dachten de dorpsbewoners terug aan haar hulp en zeiden ze onder elkaar:”daar vliegen de vrienden van Treeske”. Later werd Hendrik burgermeester van Rundt en ging hij als nieuwe baron op het kasteel wonen. En om de boerenkrijg te herdenken, liet hij waar het kamp van de Franse soldaten was geweest een nieuwe straat aanleggen: de Boerenkrijglaan.